Verantwoording
Het verband tussen de opdrachten en de theorieën
Bij het doen van buitenactiviteiten wordt gebruik gemaakt van verschillende meervoudige intelligenties. Gardner, een Amerikaanse leerpsycholoog, ontwikkelde in de jaren tachtig de theorie over de meervoudige intelligenties. Het houdt in dat als het onderwijs recht wil doen aan ieder kind en alle aspecten van mens-zijn, dan het van belang is dat de verschillende intelligenties worden aangesproken en worden ontwikkeld (Alkema, E., e.a. 2006). In het klaslokaal wordt vooral gebruikt gemaakt van de verbaal-linguïstische intelligentie, gevolgd door de visueel-ruimtelijke intelligentie. Door buitenactiviteiten met de leerlingen te ondernemen, worden er meer en eens andere intelligenties aangesproken. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de lichamelijk-kinesthetische of de natuurgerichte intelligentie. De leerlingen die juist in deze intelligenties sterk zijn, hebben te maken met veel kennisconstructie. Bij meervoudige intelligenties komen ook de termen matchen, stretchen en vieren kijken.1 Matchen houdt namelijk in dat de les aansluit bij de intelligenties waar het kind sterk in is. Een leerling die sterk is in de lichamelijk-kinesthetische intelligentie gaat vooral bezig met beweging en praktisch handelen. Stretchen houdt in dat één intelligentie doelgericht wordt ontwikkeld. Om het stretchen van de visueel-ruimtelijke intelligente bijvoorbeeld mogelijk te maken, is gestructureerd onderwijs in de beeldende vakken noodzakelijk. Vieren houdt in dat de leerlingen bezig gaan met hun favoriete intelligentie. Ze zijn dan ook gemotiveerder, omdat ze zelf hun intelligentie mogen kiezen. Dit zorgt vaak voor succeservaringen en positieve communicatie bij de leerlingen. Vieren kan ook betekenen dat de leerlingen gezamenlijk iets creëren waar iedere leerlingen aan heeft bijgedragen door gebruik te maken van de intelligentie waar de leerling goed is.
Bron afbeelding : https://www.jorkschellings.com/
Bij elke veldwerkopdracht komen steeds verschillende meervoudige intelligenties terug. Bij de sense-opener worden er liedjes bedacht en gezongen die bij het thema passen. Volgens wordt er informatie en uitleg gegeven over de veldwerkopdrachten. Hierbij wordt de muzikaal-ritmische intelligentie aangesproken, omdat de leerlingen liedjes zingen over het onderwerp. Verder wordt de verbaal-linguïstische intelligentie aangesproken: de leerlingen moeten informatie halen uit gesproken taal.
Bij de eerste veldwerkopdracht moeten de leerlingen gezamenlijk bomen opmeten en zelfstandig schors overtrekken. Hierbij wordt ten eerste de logisch-mathematische intelligentie aangesproken: de leerlingen gaan meten en moeten logisch over hoe deze meting plaats moet vinden. Ook wordt bij deze opdracht de naturalistische intelligentie aangesproken: de leerlingen gaan de natuur in en maken daar hun opdrachten. Verder wordt de visueel-ruimtelijke intelligentie aangesproken: de leerlingen gaan bezig met een boom die ook echt voor ze staat en die ze dus kunnen zien. Als laatste worden de inter- en intrapersoonlijke intelligentie aangesproken. De leerlingen gaan namelijk eerst gezamenlijk de boom opmeten en vervolgens zelfstandig het schors overtrekken.
Bij de tweede veldwerkopdracht komen ook meerdere meervoudige intelligenties aan bod. Bij deze opdracht moeten de leerlingen namelijk informatie vergaren over spinnen en–webben. De eerste intelligentie die hierbij wordt aangesproken is de naturalistische intelligentie: de leerlingen gaan de natuur in op zoek naar het antwoord op de vraag over spinnen en –webben. De volgende intelligentie waarmee wordt gewerkt is de lichamelijk-kinesthetische intelligentie: de leerlingen gaan namelijk zelfstandig op zoek naar het antwoord op de vraag door te bewegen. Ze lopen rond en zijn aan het zoeken. Ook wordt de verbaal-linguïstische intelligentie aangesproken: de leerlingen gaan na de zoektocht mondeling informatie uitwisselen over de beantwoorde vragen. Hierbij moeten ze hun eigen antwoorden verwoorden en informatie halen uit gesproken taal. Verder wordt de visueel-ruimtelijke intelligentie aangesproken: de leerlingen zien het antwoord op hun vraag in het echt voor zich. Als laatste worden de inter- en intrapersoonlijke intelligentie aangesproken: de leerlingen gaan namelijk eerst zelfstandig de vraag beantwoorden, maar vervolgens gaan ze gezamenlijk de antwoorden uitwisselen.
Bij de volgende veldwerkopdracht gaan de leerlingen huizen onderzoeken en natekenen die rondom het park staan. De eerste intelligentie die hierbij wordt aangesproken is de visueel-ruimtelijke intelligentie, omdat de leerlingen intensief naar de huizen gaan kijken om de vragen te beantwoorden en om deze na te tekenen. Ook de logisch-mathematische intelligentie wordt door het natekenen van de huizen aangesproken, omdat de leerlingen deze huizen realistisch en in de juiste verhoudingen moeten natekenen. De volgende intelligentie die door deze opdracht wordt ontwikkeld is de naturalistische intelligentie, omdat de leerlingen in de natuur de huizen onderzoeken en natekenen. De huizen kunnen immers niet mee naar binnen genomen worden. Ook wordt de intrapersoonlijke intelligentie aangesproken. De leerlingen gaan namelijk in eerste instantie zelfstandig bezig met het maken van de vragen op het werkblad. Als de leerlingen vervolgens de antwoorden met elkaar gaan vergelijken en bespreken, wordt de interpersoonlijke intelligentie aangesproken. De leerlingen gaan namelijk gezamenlijk op zoek naar het goede antwoord. Dit doen ze door te overleggen en door hun antwoord te verantwoorden. De verbaal-linguïstische intelligentie wordt dus ook aangesproken.
Bij de laatste veldwerkopdracht moeten de leerlingen zelfstandig zoeken naar zwerfafval, waarna gezamenlijk wordt besproken wat voor afval het is en wordt er verdere informatie over gegeven. De eerste intelligentie die hierbij wordt aangesproken is de naturalistische intelligentie: de leerlingen gaan de natuur in op zoek naar zwerfafval. De volgende intelligentie waarmee wordt gewerkt, is de lichamelijk-kinesthetische intelligentie: de leerlingen gaan namelijk zelfstandig op zoek door te bewegen. Ze lopen rond en zijn aan het zoeken. Ook wordt de verbaal-linguïstische intelligentie aangesproken: de leerlingen gaan na de zoektocht mondeling informatie uitwisselen over het gevonden zwerfafval. Daarbij moeten ze hun eigen antwoorden verwoorden en informatie halen uit gesproken taal. Verder wordt de visueel-ruimtelijke intelligentie aangesproken: de leerlingen zien het zwerfafval dat ze hebben gevonden en waar ze over gaan praten ook echt voor zich. Als laatste worden de inter- en intrapersoonlijke intelligentie aangesproken: de leerlingen gaan namelijk eerst zelfstandig de vraag beantwoorden, maar vervolgens gaan ze gezamenlijk de antwoorden uitwisselen.
Bij de afsluitende activiteit wordt een spel gedaan waarbij de leerlingen een spinnenweb creëren van wol. De leerlingen gaan namelijk kijken welke opdracht en dus welke intelligentie zij het leukst vonden en aan de hand daarvan wordt het spinnenweb gemaakt. De intelligenties worden dus bij deze opdracht allemaal uitgebreid besproken en uiteindelijk wordt er een foto gemaakt van het web. Deze foto laat zien dat de leerlingen sterk zijn in verschillende intelligenties en dat ze daarvan gebruik kunnen maken, net als bij het web.
Als we kijken naar de termen matchen, stretchen en vieren zien we dat van elke term iets terug komt. Er worden namelijk veel verschillende intelligenties aangeboden, waardoor de leerlingen zeker bezig zijn met een intelligentie die goed bij hun past. Het matchen wordt dus toegepast. Ook het stretchen wordt toegepast: de leerlingen krijgen namelijk elke opdracht te maken met de naturalistische intelligentie. Deze intelligentie wordt bij de opdrachten doelgericht ontwikkeld. Als laatste zullen de leerlingen ook bezig zijn met het vieren van intelligenties. De leerlingen gaan namelijk bij de afsluitende activiteiten kijken welke opdracht ze het leukst vonden. Op deze manier zullen ze er ook achter komen welke intelligentie het best bij hun past. Het spinnenweb dat ze van wol maken wordt door de verschillende keuzes van intelligenties gevormd. Hierdoor ontstaat er dus een web dat weergeeft in welke intelligenties de leerlingen goed zijn. Door hier een foto van te maken, zullen de leerlingen deze intelligentie vieren. De foto kan namelijk in de klas worden gehangen en zo kunnen de leerlingen hier altijd aan herinnerd worden: samen kunnen wij iets creëren, omdat we verschillende leerlingen met verschillende intelligenties zijn.
Ook is er bij buitenactiviteiten ook sprake van kennisconstructie door samen te werken. Dit past bij de gedachte van het sociaal-constructivisme. Het sociaal-constructivisme houdt in dat leren altijd plaatsvindt in een sociale, communicatieve context en dan kennis dan ook een sociaal product is.2 Er worden bij buitenactiviteiten in de meeste gevallen namelijk opdrachten gedaan in groepjes. Hierbij vindt er veel interactie plaats en kunnen de leerlingen hun opvattingen testen aan de opvatting van anderen. Leerling A heeft bijvoorbeeld een bepaalde opvatting over een plantje buiten, maar leerling B geeft leerling A door middel van interactie nieuwe informatie over die opvatting. Leerling A zal hierdoor zijn opvatting aanpassen. Er wordt op deze manier dus geleerd van buitenactiviteiten.
Het sociaal constructivisme komt bijvoorbeeld terug in de eerste veldwerkopdracht: het opmeten van bomen. De leerlingen moeten hier namelijk gezamenlijk de boom opmeten. Hierbij komt veel interactie kijken en de kennis wordt dus door samen te werken vergaard. Ook bij opdracht twee komt het sociaal constructivisme om de hoek kijken. Hierbij gaat elke leerlingen zelfstandig een vraag over spinnen of spinnenwebben beantwoorden door op onderzoek uit te gaan. Vervolgens worden de antwoorden op de vragen uitgewisseld door de leerlingen. De leerlingen vertellen elkaar dus op deze manier informatie over het onderwerp spinnen. Ook bij opdracht drie is er sprake van sociaal constructivisme. Bij deze opdracht gaan de leerlingen zelfstandig aan de slag met het werkblad. Vervolgens wordt gezamenlijk uitgezocht wat het precies de goede antwoorden zijn. De leerlingen gaan gezamenlijk informatie uitwisselen over de gevonden antwoorden. Bij de laatste veldwerkopdracht is er ook sprake van sociaal constructivisme. D leerlingen gaan namelijk eerste zelf op zoek naar zwerfafval en vervolgens wordt gezamenlijk het werkblad ingevuld. De leerlingen gaan dus informatie over hun gevonden zwerfafval uitwisselen. Hierdoor wordt kennis geconstrueerd.
1:https://www.rtpbrielle.nl/praktijk/meervoudige-intelligentie/meervoudige-intelligentie
2:Van der Veen, T., Van der Wal, J. (2008). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff.